Er bestaat (naar mijn gevoel) nog te weinig interessant onderzoek over kunstonderwijs. Het werk van onderzoekster Elisa Kupers is in die zin een verademing. Kupers filmde anderhalf jaar lang acht muziekdocenten viool en hun 38 beginnende leerlingen. Ze observeerde vooral de interactie tussen leraar en leerling. Welke opdrachten kregen de leerling? En wat was dan de relatie met het competentieniveau van de leerling? Voorwaar een interessant thema vanuit onze competentiegerichte insteek.
Kupers onderzocht in hoeverre het onderwijsconcept scaffolding werd toegepast. Scaffolding betekent letterlijk steiger. Een leraar bouwt een steiger rondom een leerling zodat die met voldoende ondersteuning kan leren. En daarna breekt hij die steiger langzaam af zodat een leerling geleidelijk zelfstandiger kan worden. Enkele conclusies die Kupers trekt:
Scaffolding vereist dat de leraar heel goed kijkt welk niveau de leerling nu beheerst en daaropvolgend steeds een uitdaging biedt die past bij dat niveau.
Het belangrijkste in de motivatie van de kinderen blijkt de eigen inbreng te zijn: iets te zeggen hebben in of over de les. Als een leerling het gevoel van autonomie heeft, zal zij veel minder snel stoppen met de les dan wanneer dit niet zo is.
Docenten moeten het doel in hun hoofd houden en dit doel bereiken door het niveau van de opdrachten met kleine variaties steeds weer af te stemmen op wat de leerling al kan.
Aangezien het niveau van de leerling en dat van de instructie van de docent aan elkaar gekoppeld zijn, kan scaffolding niet van tevoren gepland worden: de docent past zijn instructie telkens aan aan wat de leerling op dat moment beheerst. Anders gezegd, scaffolding ontstaat in het hier en nu van de (muziek)les. Deze interacties tussen de leerling en de docent kunnen gezien worden als de ‘bouwstenen’ voor leren en les geven op de lange termijn.
De continue wederzijdse aanpassing tussen leerling en docent zorgt ervoor dat leerprocessen binnen de (muziek)les complex en vaak niet-lineair zijn.
Belangrijk is dat muziekdocenten een breed repertoire van opdrachten hebben en flexibel daarmee omgaan. Aan het begin spelen de kinderen vaak ritmes op losse snaren en dat kan snel saai worden. Dan helpt het soms om er een ander liedje bij te pakken, of in te gaan op de creativiteit van de leerling.