Directeurs, leraren en inspecteurs vinden kwaliteitsbewaking belangrijk. Dat is terecht. De praktijk van externe kwaliteitsbewaking schuiven sommigen naar voor als een vorm waar andere onderwijsvormen jaloers op zijn. Inderdaad waardevol.
De huidige praktijk met externe juryleden heeft echter ook zijn tekortkomingen: juryleden kijken vanuit een eigen, niet geëxpliciteerd referentiekader. Vaak zonder de context van de leerling te kennen. En ze hebben ook geen opleiding gehad als feedbackgever. Dat maakt dat het concept sterk persoonsafhankelijk en niet altijd voedend is. Soms heb je iets aan een extern jurylid, maar soms ook niet. En dat is toch wel problematisch: kwaliteit hangt dan af van het toeval.
Directeurs geven aan dat ze altijd weer op zoek zijn naar juryleden die echt het verschil maken. Maar ze geven ook toe dat dat niet altijd lukt.
Pilootacademies onderzoeken andere vormen om aan kwaliteit te werken. Kwaliteitsbewaking is voor hen een te passief en statisch concept. De woorden kwaliteitscultuur en kwaliteitsbevordering geven beter aan waar het om draait: actief, gericht en systematisch kwaliteit nastreven. Enkele voorbeelden:
- bewust kiezen voor (een kleiner team) jury’s die het verschil maken;
- trainen van juryleden en collega’s in feedback geven;
- leraren uitgedagen om ook elkaar feedback te geven;
- opstarten van een toetsingscommissie: een werkgroep die de evaluatiepraktijk van de eigen academie systematisch analyseert en bijstuurt.
Kwaliteit voorop in het DKO.
ik persoonlijk vind het belangrijk dat ook leerlingen en ouders betrokken worden in deze kwaliteitsbewaking. Net zoals ik dat ook vind voor het creëren van een veld van competenties. En dus ook voor een toetsingscommissie, enz.